Kort historisch overzicht:
De Berner Sennenhond is een
boerenhond van oude herkomst, die in het vóór Alpengebied en delen
van het binnenland in de omgeving van Bern als waak-, trek- en
drijfhond gehouden werd. Naar het gehucht en de herberg Dürrbach bij
Riggisberg, waar deze langharige, driekleurige erfhond bijzonder
veelvuldig voorkwam, kreeg hij zijn oorspronkelijke naam:
"Dürrbächler". Nadat in 1902, 1904 en 1907 reeds zulke honden op
hondententoonstellingen uitgebracht waren, sloten in november 1907
enkele hondenfokkers uit Burgdorf zich aaneen om het ras zuiver te
gaan fokken. Zij stichtten de "Schweizerischen DürrbachKlub" en
stelden raskenmerken op.In 1910 werden op een hondententoonstelling
in Burgdorf, waar veel boeren uit de omgeving met hun
Dürrbächler-honden naar toe kwamen, reeds 107 dieren geëxposeerd.
Van toen af aan verwierf het ras, in navolging van de andere
Zwitserse Sennenhonden, voortaan "Berner Sennenhond" genoemd, snel
vrienden in heel Zwitserland en spoedig ook in het naburige
Duitsland. Tegenwoordig is de Berner Sennenhond dankzij zijn
driekleurige aftekening en zijn aanpassingsvermogen wereldwijd als
familiehond bekend en geliefd. |
Karakter en gedrag (aard):
- Zeker, opmerkzaam, waakzaam
en onbevreesd in alledaagse situaties, goedmoedig en
aanhankelijk in de omgang met vertrouwde personen, zelfverzekerd
en vriendelijk tegenover vreemden; gemiddeld temperament,
volgzaam.
|
Hoofd:
Krachtig:
schedel zowel in zij- als in vooraanzicht gezien zeer licht gewelfd;
zeer duidelijke, doch niet te sterke stop, weinig ontwikkelde
voorhoofdgroef; krachtige, middellange, rechte snuit. |
-
Neusspiegel:
Zwart.
- Lippen:
Weinig ontwikkeld en
aansluitend, zwart.
- Gebit:
Volledig, krachtig
schaargebit.
- Ogen:
Donkerbruin, amandelvormig, met
goed aansluitende oogleden.
- Oren (behang):
Driehoekig,
licht afgerond, hoog aangezet, middelgroot, in rust vlak
aanliggend.
- Hals:
Krachtig, gespierd, middellang.
|
|
Lichaam:
- Krachtig, compact.
- Borst:
Tot aan de elleboog
reikend, breed, met duidelijke voorborst; borstkas van
breed-ovale doorsnee.
- Rug:
Vast en recht.
- Lendenpartij:
Breed en krachtig.
- Kruis:
Vloeiend afgerond.
- Buik:
Niet opgetrokken.
- Staart:
Dichtbehaard, minstens
tot het spronggewricht reikend, in rust hangend, in de beweging
zwevend op rughoogte gedragen, of licht daarboven.
|
Ledematen: |
|
Voorhand:
- Algemeen:
In stand tamelijk breed,
van voren gezien recht en parallel.
- Schouders:
Lang, krachtig, schuin
geplaatst, met de opperarm een niet te stompe hoek vormend,
aanliggend en goed bespierd.
- Voormiddenvoeten:
Nagenoeg
loodrecht in stand, sterk.
- Voeten:
Kort, rond en gesloten;
tenen goed gewelfd.
|
Achterhand:
- Algemeen:
In stand van achteren
gezien recht, niet te nauw, achtermiddenvoeten en voeten naar
binnen noch naar buiten gedraaid; wolfsklauwen moeten verwijderd
zijn.
- Dijbenen:
Tamelijk lang, van opzij
gezien met het onderbeen een duidelijke hoek vormend, breed,
krachtig en goed bespierd.
- Spronggewrichten:
Krachtig en
goed gehoekt.
- Gangwerk:
Ruime, gelijkmatige
bewegingsafloop in alle gangen, uitgrijpende ruime pas vóór en
goede stuwing vanuit de achterhand; in draf, van voren en van
achteren gezien, bewegen de ledematen in een rechte lijn.
|
Beharing: |
|
Vachtstructuur:
- Lang, sluik of licht
gegolfd.
|
- Kleur van het haar:
- Diepzwarte grondkleur met
diepe, bruinrode brand aan de wangen, boven de ogen, aan alle
vier de benen en op de borst, en met de volgende witte
aftekeningen:
• zuivere, witte, symmetrische
hoofdaftekening. De bles verbreedt zich
• naar de neus toe aan beide zijden tot
een witte snuitaftekening.
• De bles mag niet tot aan de vlekken
boven de ogen reiken en de
• witte snuitaftekening hoogstens tot
aan de mondhoeken.
• witte, matig brede, doorlopende hals-
en borstaftekening.
• gewenst: witte voeten, witte
staartpunt.
• toegestaan: kleine witte nekvlek en/of
kleine witte aarsvlek.
|
|
Grootte:
- Reuen 64 - 70 cm
schofthoogte, ideaal 66 - 68 cm.
- Teven 58 - 66 cm
schofthoogte, ideaal 60 - 63 cm.
|
|
Fouten:
- Iedere
afwijking van voornoemde punten moet als fout worden aangemerkt.
De beoordeling daarvan moet in verhouding tot de ernst van de
afwijking staan en er moet rekening mee gehouden worden in
hoeverre aan wezenlijke zaken afbreuk wordt gedaan.
• licht botwerk
• ondervoorbeet en bovenvoorbeet
• het ontbreken van andere tanden dan
ten hoogste tweemaal P1 (premolaren); de M3 blijven buiten
beschouwing
• entropion, extropion
• zadelrug, overbouwd kruis, aflopende
ruglijn
• krulstaart, knikstaart
• duidelijk kroeshaar
• kleur- en aftekeningsfouten
• ontbrekende witte hoofd aftekening
• te brede bles en/of witte
snuitaftekening, die duidelijk verder dan de mondhoeken reikt
• grote witte nekvlek
• witte halsring
• wit aan de voorbenen, dat duidelijk
tot boven het midden van de middenvoet reikt (laars)
• storend asymmetrische aftekening aan
hoofd en borst
• zwarte vlekken en strepen in het wit
op de borst
• onzuiver wit (sterke pigmentvlekken)
• bruine of rode gloed over de zwarte
grondkleur
• onzeker/instabiel karakter,
agressiviteit.
|
Van beoordeling uitsluitende fouten:
• gespleten
neus
• blauw oog (+ glasoog/porceleinoog),
blauwe vlekjes in de iris (= Birkauge)
• kort haar of kort stokhaar
• het ontbreken van een
driekleurenpatroon
• anders dan zwartgekleurde mantel.
|
NB
- Reuen moeten twee duidelijk
normaal ontwikkelde testikels bezitten, die zich volledig in het
scrotum bevinden.
|